-
1 trench on
inbreuk maken op iemands rechten -
2 trench upon
inbreuk maken op iemands rechten -
3 breach
n. (in)breuk; schending--------v. breukbreach1[ brie:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 breuk ⇒ bres, gat2 breuk ⇒ inbreuk, schending♦voorbeelden:breach of contract • contractbreukbreach of promise • schending van/het breken van een trouwbeloftebreach of the peace • ordeverstoring————————breach2〈 werkwoord〉1 doorbreken ⇒ een gat maken in, een bres slaan in -
4 infringe
v. overtreden, schenden, inbreuk maken op[ infrindzj] 〈zelfstandig naamwoord: infringement〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 violate
v. schenden, ontheiligen, aantasten[ vajjəleet]1 overtreden ⇒ inbreuk maken op, breken♦voorbeelden:violate a treaty • een verdrag schenden4 violate the peace • de vrede/rust verstoren -
6 trespass on
trespass on, trespass upon -
7 contravene
-
8 derogate from
derogate from -
9 derogate
v. kleineren; waardevermindering[ derrəgeet] 〈 formeel〉♦voorbeelden:¶ derogate from • afwijken van, inbreuk maken op 〈 bijvoorbeeld principe〉; afbreuk doen aan 〈reputatie e.d.〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denigreren ⇒ geringschatten, kleineren -
10 encroach on someone's rights
encroach on someone's rights -
11 encroach
v. opdringen, oprukken[ inkrootsj]♦voorbeelden:the sea encroaches further (up)on the land • de zee tast de kust steeds verder aanencroach (up)on someone's time • beslag leggen op iemands tijd -
12 entrench
v. verschansen, ingravenentrench, intrench[ intrentsj]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 impinge upon
impinge upon, impinge on1 treffen ⇒ raken, inslaan in -
14 intrench
v. zich verschansen, zich ingraven; inbreuk maken, schenden, overtreden→ entrench entrench/ -
15 invade
v. binnendringen; bemoeien met; in de rede vallen; overtreden[ inveed]1 binnenvallen ⇒ een inval doen in, binnendringen -
16 muscle
n. spier; kracht--------v. zich indringen bij; inbreuk maken op[ musl]1 spier♦voorbeelden:not move a muscle • geen spier vertrekken2 put some muscle into your attitude! • toon eens wat meer ruggengraat! -
17 transgress
v. een overtreding begaan, zondigen2 zondigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overtreden ⇒ inbreuk maken op, schenden -
18 violate someone's rights
-
19 impinge
v. treffen, raken, v. invloed zijn op; inbreuk maken op; doordringen -
20 impingement
- 1
- 2